Klaas Wierenga en Hendrik Kraaijenga verdronken

(25 januari 1909)

Jacobje Donker was dienstmeid bij G. Wierenga op plaats no. 1. In de middag van die 25e januari kwam Wierenga thuis en vroeg aan Jacobje, of ze de jongens gezien had. ‘De koeien staan te loeien en de jongens zijn nergens te vinden.' Jacobje schrok en Wierenga vroeg of er iets was? De dienstmeid vertelde dat de jongens die middag met de schaatsen waren weggegaan. Direct werd de buurt gewaarschuwd. Luut Donker ging met een aantal mensen, een slee en touw langs het diep richting Zoutkamp. Jacobje ging met anderen, o.a. Piet Kruizinga, langs de andere kant van het diep. Jacobje was er naar aan toe, daar ze ‘s middags nog ruzie met één van de jongens had gehad. Dicht bij de ‘Overstap' lag een pet op het ijs bij een wak dat er eerder niet was. Jacobje, het lichtst in gewicht, werd aan een touw gebonden en moest de pet van het ijs halen. Het bleek de pet van één van de jongens te zijn. Ze waren allebei in het wak gereden en verdronken. Arbeiders, werkzaam in de dorsmachineloods staande op ‘de Plaat' bij de Lauwers, zeiden die middag tegen elkaar: ‘Wat hebben die jongens toch steeds te schreeuwen?' Niet wetende dat zich een vreselijk drama even verder bij de Overstap voltrok. Ze hadden de jongens vermoedelijk van de verdrinkingsdood kunnen redden. Ook Jan Donker, de broer van Jacobje, wilde die middag met de jongens meegaan, maar Janna Stop zei: ‘Het ijs is niet vertrouwd jongen; het kan niet. Of wil jij vanavond de tranen van je moeder zien?' Jan keerde zich om en ging naar huis.

De familie G. Wierenga wilde niet dat hun zoon Klaas met een lijkwagen naar het graf gebracht werd en de knecht met een boerenwagen. Dus stelden ze de Kraaienga's voor om ook Hendrik op hun kosten met een lijkwagen naar het graf te brengen. ‘Nee', zei vrouw Kraaienga, ‘de anderen zijn met een boerenwagen gebracht en hij gaat ook met een boerenwagen.' De vrouw van G. Wierenga heeft deze droevige gebeurtenis nooit goed kunnen verwerken. Men veronderstelde dat op de plaats waar het wak in het ijs zat een draaikolk, een wel of een luchtwerveling was. En deze zou er nog steeds zijn. Zeker is dat als men bij de ‘Overstap' zit te vissen, daar een andere rimpeling op het water is. Ook als er ijs op het water ligt of sneeuw, dan is het daar anders dan op de rest van het diep.